Column-nr71-2023


KAPPER

 

Tja. De Kapper. Een persoon van belang in mijn lange leven. Ik ben gezegend met veel tamelijk dik krullend haar, dat wil zeggen wanneer het vriest worden de krullen statisch en hangen ze druilerig en stijfjes langs de kop. En ik moet dan wachten tot het gaat regenen en de krul weer terugschiet.

Ik heb een grote maat hoofd. Toen ik bij de voormalige Nederlandse Comedie meespeelde in het Koor in “De Vrouwen van Troje”, treurspel van Euripides, had Nicolaas Wijnberg, de designer van het toneelbeeld, voor mij een iets te kleine pruik besteld. Waarop ik er volgens mijn lieve familie uitzag als “een gevlucht konijn”.

Ik heb al dertig jaar dezelfde kapper Rudi. Hij zegt: “Als ik blind word kan ik gewoon je haar knippen, ik ken jouw hoofd uit mijn hoofd.”

Dat is de kapper die ik trouw blijf. Ik ben in mijn hele kappersleven maar drie keer vreemd gegaan: één keer in Italië, en een keer in Blokzijl waar Trijnie een getalenteerde hand van knippen heeft, en omdat ik daar dus in de buurt woonde, dat was helemaal niet verkeerd. Trijnie knipt ook moeiteloos “in de krul”.

Maar nu woon ik daar niet meer, en is Rudi dé man. Het enige wat mij boven het hoofd hangt is het feit dat hij volgend jaar met pensioen gaat. Hij heeft mij al toegefluisterd, dat hij dan misschien wel thuis langs gaat komen. Daar hopen wij dan maar op. Voorlopig is Rudi gelukkig nog de baas op mijn hoofd.