DOLCE FAR NIENTE
De kou sluipt langzaam dichter bij, in onze huizen, in onze botten, in onze koude voeten…..en vooral in onze bedden. En als je dan eenmaal in dat warme slaaphol ligt, met een lekker warme kruik of slaapsokken (elektrische deken gebruik ik alleen nog ter opwarming van het slaaphol, want de warmte die zo’n kunstdek geeft, roept bij mij altijd de gedachte op aan warme tomatensoep en dan gaat ie uit!), je valt in een diepe slaap. Om bij het ontwaken….nee! dan wil je er niet uit! Nooit! Of pas na twee uur moed verzamelen…nog niet…nog niet…ik wil, zolang de regen nog op de ramen klettert wil ik in mijn heerlijke knusse warme hol doorsudderen…de gedachte dat ik met mijn blote voeten op het koude zeil mijn sloffen moet zoeken…doet mij rillen. Ik wil terug in mijn warme slaaphol en er pas over twee dagen weer uit…als ik zeker weet, dat de zon schijnt.
Anders blijf ik er gewoon nog een weekje in…! Ik voel aan alles, dat ik nog lang niet genoeg heb geslapen….dat ik nog wel een dag of drie dóór kan pitten. Het genot van het opgekruld liggen in dit verrukkelijke slaaphol, af en toe heel even ontwaken om vast te stellen dat ik nog veel langer wil door-dommelen en geeuwen en wegzakken in die heerlijke slaapwarmte. Ik hoor een verse regenbui mijn raam geselen, goed zo, je wakkert alleen mijn wellustige slaapdrift aan…nee…ik kom er niet uit…ik draai me nog een keertje om en slaap rustig verder…après nous le déluge….regen…goed voor de tuin…ik wil mij overgeven….en lees het gedicht van Huygens maar… mijn gevoel is het gevoel van alle tijden….lekker pitten in een warm bed!
Bedzucht
26 november 1656
Wat zou ik op doen? Leed en ongemak gaan lijden?
Zien wat mij niet en kan verbeet’ren noch verblijden,
en horen wat mij spijt, en ruiken wat mij kwelt?
Nee. ‘t Nestje waar ik lig is min of meer gesteld
als waar ik tweemaal drie en nog drie maanden in lag,
voordat ik schreiend aan de tepel van de min lag.
Ik lig warm, ik lig dicht, en stilletjes en zacht.
Moet ik dan eens per dag ter wereld zijn gebracht,
ter wereld, waar ‘t zo raast; alsof ik in de baren
gestort werd uit de kooi? Ach, beddeke, jouw baren
komt mij niet goed te pas; was ‘t niet de malle pijn
die honger heet, ik wou wel ongeboren zijn.
Dichter, diplomaat en geleerde Constantijn Huygens (1596-1687) had op een dag geen zin om op te staan.