DEPRESSIEF
Ik wordt nogal eens kwaad, of liever gezegd woedend, wanneer mensen roepen: “ik ben zo depressief!” Ik weet als geen ander, dat iemand met een depressie lijdt aan een psychiatrische ziekte, die geen bagatellisering verdraagt. Het is echt taalvervuiling, dat geroep en gezanik over: “ik ben zo vreselijk depressief!” Probeer het eens om je gevoelens uit te drukken met een andere term, die wat realistischer is dan het benoemen van je gevoelens met een woord als “somber”, “lusteloos”, “treurig”. Of probeer nog iets meer kleur aan je stemming te geven, zoals “ik heb van die “zwartgallige” gedachten!” En wanneer je echt lijdt aan een depressie, moet je hulp zoeken bij een goeie psychiater. Er zijn – godzijgedankt – heel goede medicijnen voor depressies en ook heel goede psychiaters en psychologen. Ik vind mijn gelijk in een goed stuk van psycholoog Marte Kaan -“Niet alles is een trauma!”- in de weekendbijlage van 7 Januari van de NRC over de taalvervuiling door het te pas en te onpas smijten met psychiatrische ziektebeelden. “Ik ben getraumatiseerd”, klinkt beter als “Ik ben heel erg geschrokken”. Maar gebruik zulke zware woorden niet te snel en te vaak, waarschuwt schrijfster Marte Kaan. Nog los van de gebeurtenissen in de wereld om je heen is een toontje minder bij het gebruik van psychiatrische ziektebeelden in de conversatie aan te bevelen.
Nu iet heel anders. Ik las dat de Engelse schrijfster Fay Weldon op 91-jarige leeftijd is heengegaan. Zij werd wereldberoemd door haar roman over “The She devil”, en ik mocht haar interviewen in de jaren van haar grote bekendheid nadat zij een tournee door de Sovjet Unie had gemaakt. Zij streek neer in een bibliotheek, waar ik haar, doodzenuwachtig want het was mijn eerste interview in het Engels. Zij gaf mij een geweldige tip, die ik ogenblikkelijk kon toepassen bij een groep laaggeletterden in Rotterdam. De lezing speelde zich af in een langwerpige zaal, waar op de eerste rij een kleine groep bejaarde laaggeletterden zaten, die nog iets aan hun taalvaardigheid wilde verbeteren. De rest van de zaal was gevuld met vooral jongens, die geweldig veel herrie maakten. De lerares Nederlands die dit had georganiseerd stond trillend toe te kijken hoe dit avontuur zou aflopen. Ik greep de microfoon en riep naar een stel jongens achter in de zaal.
“Hallo daar!….Nee…niet jij. Jij, met die pet. Wat is het laatste boek dat je hebt gelezen?” “Ik lees niet!”, riep de knul. Waarop ik terugriep: “O, maar dat is helemaal niet erg! Als je het bordje “UITGANG” maar kunt vinden!”
Ik heb nog nooit een klas zo stil horen vallen. Met dank aan Fay Weldon.
Dichter
i.m. Remco Campert
Een sprietje gras dat door een stoeprand breekt,
ongezien vertrapt door velen, maar de enkeling
leunt op zijn wandelstok voorover,
ziet de wilde manen van verschoten kameraden
recht uit de oorlog langs de Seine wapperen,
een volmaakt bevrijde dinsdagmiddag in april,
en voelt de tijger in hem altijd nog de klauwen uitslaan
naar een lyriek waarin een opgewonden standbeeld
vliegen kan, en man en muis de profetie beamen:
‘Dichter? Dichter gaat niet dood.’
Misschien omdat hij al die jaren nauwelijks verouderd is
en het doek blijft weigeren over zijn stem te vallen,
misschien omdat toch ooit één profetie uitkomen moet,
opdat altijd weer langs het lange smalle water,
altijd weer in ontketend lentemiddaglicht,
altijd weer zijn rimpelloze zang weerklinken zal,
en dat die altijd maar, oh,
dat die voor altijd … En hij richt zich
langzaam op en loopt vlug weer door.
Pieter Boskma (1956)
uit: het gelijk van honderd tegelijk zingende bossen (2022)