Redactie AD
Titel: tweeeneenhalf millioen laaggeletterden!
Ik herinner mij nog als de dag van gisteren mijn eerste confrontatie met een grote groep laaggeletterde mensen, die de bibliotheek binnenstroomden. Ik was totaal onwetend wat mij boven het hoofd hing. Arthur Japin bezette met zijn publiek de foyer van de ‘stadsgehoorzaal in Kampen. En ik mocht in de kleine zaal optreden.
Ongeveer een kwartier voor aanvang kwam de directrice van de bieb gehaast naar mij toe: “Mevrouw Berk! Er komt zo een bus met laaggeletterden. Die laat ik hier bij u in de kleine zaal plaatsnemen. En uw oorspronkelijk publiek stuur ik naar de Foyer, die gaan bij mijnheer Japin zitten”
Ik keek opzij en zag de boekhandelaar met een zucht de stapel boeken van mijn hand weer terug in de doos doen. Hij zou geen boek van mijn hand meer verkopen….Laaggeletterden…die moesten het lezen nog leren….!
In de tussentijd had ik maar een paar minuten om iets te bedenken, waarmee ik mijn laaggeletterd publiek kon bezig houden. Ik beroep mij dan altijd in zulke situaties op Tom Poes en Ollie B.Bommel.
“Bedenk een list!”, siste ik mezelf toe., en riep toen de Bibliothecaresse. ‘Merouw!”, legt U als de bliksem op de banken vellen papier en een pen of potlood klaar!” De bibliothecaresse deed bliksemsnel wat ik vroeg. Ik zuchtte diep en heette vervolgens iedereen welkom. Net op het moment dat de groep laaggeletterden hun plek in de Kleine Zaal opzocht, lag alles klaar!
“Ik ga jullie een verhaal vertellen”, sprak ik, “het gaat over een jongentje. Een beetje eenzaam jongentje. Hij heeft oude ouders, die nooit iets met hem doen. Zij vader kruipt als hij thuiskomt, met een achter de krant. En zijn moeder dekt alvast de tafel voor het middageten. Het jongentje moest denken aan de leraar, die ,s middags vertelde hoe heerlijk het was om een dagboek te hebben. Daar kon je alles in kwijt. Als je konijn dood was. Of je opa! Hij ging naar boven, naar zijn kamertje, pakte zijn schrift en begon te schrijven. Dat zijn vader nooit eens met hem voetbalde, En zijn moeder nooit eens een spelletje met hem deed. Terwijl hij schreef, zijn hart uitstortte, vergat hij de tijd. Tot zijn moeder hem riep. “het eten is klaar!” Hij schoof haastig zijn schrift onder een stapel boeken en rende naar beneden. Hij at vlug zijn bord leeg en rende weer naar zijn kamer. Het schrijven was hem gewweldig goed bevallen.
De volgende dag ging hij direct na school weer naar zijn bureautje. Schrijven! Dat wilde hij!. Hij ging er eens lekker voor zitten, toen hij plotseling zijn moeder tegen zijn vader hoorde praten: “We doen ook nooit iets met hem. Jij voetbalt nooit met hem”.
En ik wil nooit eens met hem kaarten’. Het jongentje spitste zijn oren. Zijn moeder had zijn dagboek gelezen. Hoewel ze zelf altijd zei, dat je nooit de brieven van een ander mag lezen!
MAAR NU GING HIJ ZIJN LEVEN VERANDEREN. Iedere dag, na school, schreef hij in zijn dagboek alles wat hem niet beviel in zijn leventje met die oude ouders. Zo ging alles veranderen.
Zijn ouders lazen iedere dag alles wat hem niet beviel ze gingen steeds meer dingen doen waardoor zijn leven helemaal veranderde. Zijn Pa ging voetballen, zijn moeder leerde allerlei kaartspelletjes, die ze hem ook leerde, zijn hele leven stond op zijn kop. Alleen omdat hij door het op te schrijven, zijn ouders kon laten zien, wat er allemaal mogelijk was.