Column 28 april 2021


Redactie AD
Titel: Memorylane.

Het is me bekend. Deze tijd van het jaar, de lichtval, de vogeljubel, er valt niet te ontsnappen aan mijn herinneringen.

Een paar weken geleden werd ik getroffen door een groot prachtig stuk herinneringen aan het Rotterdam van voor de oorlog , wat ik vond op onze onvolprezen dagelijkse gedichtenlijn, een van de meest fantastische plekken in de krant, waarop we alles vinden wat de moeite waard is in de poëzie van springlevende, maar ook oude en al jarenlang dooie dichters en schrijvers. Ik, die altijd poch op mijn oude olifantengeheugen, de naam van de schrijver is mij ontschoten. Maar het grote prachtige stuk over het Rotterdam van vóór de oorlog bleef bij mij hangen. Zelf geboren in 1932 heb ik voor die oorlog menigmaal gelogeerd bij de grootmoeder van vaders kant, op een bovenhuis in de Taborstraat in Kralingen. Twee kamers, verbonden door een alkoof, een soort smalle tussenkamer. Op zondag aten we tussen de middag “warm”, met de klassieke omaatjessoep met ballen en vermicelli vooraf, boontjes, kruimige aardappelen, roastbeef, komkommersla, en vla toe

Op zolder was er dan nog een soort houten kamertje, waar ik logeerde. Ik herinner me een paasvakantie , het net met chocolade eitjes, dat bij het wakker worden, boven mijn hoofd hing. Ik las een oud boek van mijn vader, van Karl May, een gruwelijk verhaal over Old Shatterhand en Winnetou. Er werd een Indiaan gepijnigd door hem in een wig van een gekapte boom te leggen en die wig dan aan te trekken wanneer die Indiaan niet wilde spreken! Heel wreed! Ik had nog nooit zoiets gelezen…moest iedere keer even ophouden met verder lezen, zo gruwelijk spannend was het!

Ik ging met mijn moeder naar De Bijenkorf, waar toen nog een daktuin was. We kochten daar een manteltje, waarvan de mouwen te lang waren…

Mijn ouders, allebei Rotterdammers, waren in 1938 gescheiden. Toen op 10 Mei de oorlog uitbrak haalde mijn vader mijn moeder en mijn broer uit Amersfoort op(waar ik met mijn moeder en broertje na de scheiding woonde) om naar Oma in Rotterdam te gaan. Oma had matrassen op de grond gelegd, er waren nog meer kleinkinderen. De radio stond onafgebroken aan, tussen de berichten over gedropte parachutisten zong Jozef Schmit, een voor Hitler gevluchte joodse zanger met een Duits accent “Iek hou van Holland!”. En dan weer berichten over die gelande Duitse parachutisten. Er was ook voortdurend luchtalarm, veel afweergeschut , ontploffende bommen en Duitse jagers die heel laag vlogen. Tussen twee keer luchtalarm door ging ik met mijn vader een bosje latyrus kopen bij het Water en Vuurwinkeltje in de Taborstraat. Want het was ook nog Moederdag…

Op de 14e Mei was het finale bombardement, waarbij de binnenstad werd verwoest. wij werden door een Nederlandse soldaat van de trap geplukt. Mijn Oma wilde nog naar boven om een schoon corset aan te trekken, maar de soldaat riep: “Dat kan niet mevrouw, uw huis staat in brand. Er is een brandbom op gevallen!” wij vluchten de stad uit op een vrachtauto. We werden naar een boerderij gebracht. Ik herinner me, dat ik bij een venster stond, in de verte brandde Rotterdam in één grote vuurzee, terwijl de ondergaande zon er nog een schepje bovenop deed…..

En ieder jaar om deze tijd, ploppen de herinneringen in m,n kop. Die zitten daar onontkoombaar te wachten tot ik ze weer vertel. Tegen het vergeten…