Redactie AD
Titel. zonnebad.
Het jaar: 1951. Ik was 18 jaar, en zojuist begonnen aan de opleiding tot verpleegkundige psychiatrie en neurologie, in het Stads- en Academische Ziekenhuis Utrecht, het zogenaamde Zwarte Kruis. Ik was nog te jong voor het Witte Kruis, daarvoor moes je 19 jaar zijn. Mijn moeder was op 2 April overleden, na een langdurig lijden aan botkanker. Dezelfde dag begon mijn interne opleiding. Ik mocht om de begrafenis bij te wonen een week later beginnen om mijn verhuizing naar het zusterhuis in Utrecht te regelen. Mijn moeder had op haar sterfbed haar toestemming gegeven voor de opleiding, mijn ouders waren gescheiden en mijn moeder was voogd. En nu had ik als eerste jaars voor het eerst nachtdienst in mijn eentje zaal op de lopende mannenzaal. Na de overdracht van de late-dienstzuster had ik mij geinstalleerd aan de tafel midden in de zaal, waarboven de nachtlamp hing. Om me heen de slapende mannen, hier en daar een snurk, een patiënt die zich omdraaide….
Ik liep een rondje langs de bedden, daarna ging ik naar de keuken, maakte koffie en met een dampende mok in mijn hand liep ik de gang op terug naar de zaal. Op de gang werd ik verrast door een patiënt, die met opengeslagen ochtendjas en geheven rapier mij tegemoet kwam!!! Ik kon een gil van schrik nog net onderdrukken, mijn professioneel gezicht opzetten en hem meevoeren naar zijn bed:”Kom meneer, doet uw jas dicht, dan breng ik u weer naar bed!”
Ik had nog maar net op anatomieles het menselijk lichaam geleerd, van geheven rapieren wist ik helemaal niks. En in die vroeg jaren vijftig was “me too” ook nog niet bekend. Om van potloodventers nog maar te zwijgen. “Ze doen je niks, hoor!”zei een ervaren collega.”Ze willen je alleen maar laten schrikken!”.In die jaren gingen we veertien dagen gráág de wacht in: veertien nachten werken en dan vier dagen vrij. En ook bij warm zomerweer ging ik met een bevriende collega naar Scheveningen naar het strand liften. Eigenlijk moest je dan overdag slapen…Wij niet, wij gingen met een badhanddoek en zwempak liften naar zee en strand. Daar aangekomen kropen we tegen de muur in de zon en sloten de ogen. Ik sliep direct in, tot mijn collega vriendin mij wakker siste:”Marjan! Kijk eens omhoog!”
Ik keek. En ja, daar stond er weer een. Hij keek van zijn hoge muur op ons neer, badjas open en zijn bajonet vrolijk in onze richting geheven! “Wat wil die man?”
“Wij moeten schrikken. Daar wordt hij gelukkig van!”
Wij schrokken niet, wij kregen harteloos de slappe lach, pakten onze spullen op en gingen een stukje verderop liggen.
Sinds de jaren vijftig heb ik geen potloodventer meer gezien……wel heel veel andere rariteiten. Waarover later misschien meer.