Redactie AD
Titel: Oorlogstrofee
s, Nachts komt de oorlog terug. ieder jaar weer wanneer de lelietjes van dalen bloeien, het daglicht steeds vroeger komt, de merels op hun top zingen en de afspraak met mijn kinderen om half acht bij het Oorlogsmonument voor Gevallenen op de Apollolaan is gemaakt, komen de herinneringen mijn kop binnenzeilen. De vlucht uit het brandend huis van mijn Rotterdamse grootmoeder van vader,s kant op 14 Mei 1940 staat mij helderder dan ooit voor de geest. Net als de intocht van de Duitsers na de capitulatie in die vechtauto,s over de Kruiskade in Rotterdam, die ik samen met mijn moeder en kleine broer op de stoep moest aanzien , waarbij mijn moeder zachtjes zei: “Nu gaat het pas beginnen…!”
In mijn lange leven zijn er een paar dingen, die ik altijd meesleep. Het zijn de twee hutkoffers van mijn grootvader, die aan het eind van de negentiende en het begin van de 20ste eeuw in Zuid Afrika tegen de Engelsen vocht, de “Boer-War”, met er op nog de vergeelde plakkaten van de Holland Afrikalijn. Op mijn achttiende viel met de dood van mijn moeder mijn huiselijk leven uit elkaar. Het enige wat ik behalve die hutkoffers gevuld met foto,s en boeken meesleepte naar het Stads en Academisch ziekenhuis, waar ik de verpleegstersopleiding ging volgen, was een klein bankje. Dat staat hier nog steeds naast mijn bed.
In een nacht in 1942 sliep ik, tien jaar oud op dat bankje., het huis was vol met logees. Er werd tegen het raam getikt. Ik werd wakker en hoorde een mannenstem: “Mevrouw van de Wall!” Ik schrok me dood en rende naar mijn moeder, die boven sliep. “Er staat een man voor het raam!”. Mijn moeder holde achter mij de trap af en opende de voordeur. Daar stond een van de Nederlandse officieren die in de mobilisatie bij ons was ingekwartierd. Hij zag er vreselijk uit, ongeschoren, vol modder en in vieze kleren.
“Ik ben gevlucht uit kamp Amersfoort, Ik kruip al drie dagen en nachten door greppels. Ik wist goddank uw adres nog”….Hij werd door mijn moeder in mijn meisjeskamer ondergebracht. Onze dokter kwam en constateerde longonsteking, die ontaardde in roodvonk. De man was doodziek, mijn moeder verzorgde hem drie weken, maar hij kon niet bij ons blijven. Hij moest Amersfoort uit, terug naar Alkmaar. Twee agenten, connecties van mijn moeder bij de ondergrondse, brachten de man zogenaamd op, vergezeld door mijn moeder als zijn vrouw, naar de trein naar Alkmaar, waar hij woonde.
Ik kreeg ook roodvonk, waarvoor ik zes weken in de roodvonkbarak werd verpleegd. Een kennis, die bij ons logeerde, kreeg het ook. De Duitsers waren als de dood voor besmettelijke ziekten. Mijn moeder stond een paar maal per week voor het raam van de roodvonkbarak naar mij te zwaaien, bezoek was verboden Ik herinner me vooral het vieze eten, mijn afkeer van gekookte bieten stamt uit deze tijd. Wanneer je je bord niet leeg at, kreeg je er nog een schep pap overheen,,,
Het bankje waarmee dit verhaal begon, staat naast mijn bed. Nooit weggedaan.