Column 20 februari 2019


Redactie AD
Titel: Ouderdom.

“De eerste lentedag!”:, kraaiden de media op zondag. Ja, de zon scheen overvloedig, maar de ochtend was ijskoud en in mijn herinnering waren eerste lentedagen lauw, je wilde je panty afstropen om je witte benen aan die heerlijke zon prijs te geven. Nu, zo,n dag was het zondag nog niet….maar we moesten toch werken, een middagvoorstelling in den Haag, en toen het klaar was deden we wel iets wat ons lentegevoel weer deed opgloeien. We kochten op weg naar huis een grote zak kibbeling, die gebakken werd waar we bij stonden. Echt Scheveningse verse kibbeling, zo heet gebakken dat je je bek brandde bij de eerste hap.
Nú was het lente! We aten gulzig met zijn drieën die grote volle zak vers gebakken vis leeg en reden intens voldaan terug naar huis.
De avond viel. Er kwam een bijna volle maan op aan de bijna nachtblauwe hemel. En toen ik de tuin betrad, de eeuwenoude tuin binnen de muur waaraan mijn hedendaagse werkplek ligt, barstte er een uitbundige jubel los. Misschien klinkt dat woord “jubel”een tikkeltje overdreven, maar ik weet geen ander woord om weer te geven wat voor vogelgezang daar klonk. De vogels die daar in die oude steedse binnentuin aan het zingen waren, vierden de lente. Ze gingen totaal uit hun dak…de wassende maan maakte ze dronken van plezier.
Daarom schrijf ik voor de lezers een vers over van Judith Herzberg, onze grote levende oerhollandse dichteres. Zoals Maritta Mathijssen sprak tijdens de uitreiking van de grote prijs der Nederlandse Letteren die Judith Herzberg ontving: “Zij schrijft in taal die muziek nadert”. Ter ere van de lente een vers dat onze jaren dragelijk maakt:
Ouderdom. “Later, als ik zwakzinnig ben met schoothond en schrikvel, houd ik een kruik warm tegen me aan en praat ik met je in mijn slaap. Als je nu kan begrijpen wat ik dan ga bedoelen, krakende dorre tak die ik ben, ga ik me niet afgebroken voelen , maar meer een uitgeblazen paardebloem . Hoor je me dazen? Daar gaan mijn parachuutjes al!”