Redactie AD
Titel: foutje.
“Wil jij dinsdag oppassen?”
Oppassen! Ik word heel vrolijk van dat woord. Steeds minder word ik gevraagd, jongste twee kleindochters passen geregeld op zichzelf. Negen en twaalf jaar. De oudste staat met haar tenen in de puberteit, en de jongste kopieert het af en toe opstandige gedrag van haar zus talentvol!
En nu. Ik verheug mij zeer op dit uitstapje. Ik mag ook voor het eten zorgen: kibbeling, visfrietjes, frambozen en blauwe bessen toe. ik zoek nog even het boek, waaruit ik ze straks zal voorlezen. het is het lievelings boek van mijn inmiddels al lang volwassen dochter. Bij het weer eens opruimen van de zoveelste boekenkast klemde ze dit boek teder tegen haar borst: “Nee, dit mag niet weg!”
Zodat ik het blauwe boek opzij legde om mee te nemen naar de jongste kleindochters: “De wind in de wilgen”, , geschreven door Kenneth Grahame. Met al dat lekkere eten en de Wind in de Wilgen in de tas trok ik naar het oppashuis. Met de gebruikelijke knuffelomhelzingen werd ik ontvangen, het eten ging gretig naar binnen. Toen begonnen de echte oppas rituelen. Eerst onder het zingen van”sjok sjok sjok. Achter aan mijn rok. Zo sjokken wij naar boven! Het is niet te geloven!”
Boven aangekomen stimuleerde ik het tandenpoetsen en nachtgoed aantrekken. Toen de dames in bed lagen, luisterklaar, zei de oudste: “Oma, wij worden eigenlijk nooit meer voorgelezen!”
Ik trok mij van deze opmerking niks aan, en sloeg de Wind in de Wilgen open. Ik begon en las door, terwijl ik al lezende dacht: is dit wel het goeie boek?” Maar de enthousiaste aanbevelingen van mijn volwassen dochter klonken nog na in mijn oren en ik zette dóór. Na een kwartiertje stopte ik. De jongste kleindochter sprak: “Sorry oma, maar ik snap er helemaal niks van!”
De oudste viel in: “Ik kom er maar niet achter waar dat boek eigenlijk over gáát!
Ik nam mijn verlies, hier was iets goed mis gegaan. Dan nog maar het laatste deel van mijn sentimentele nostalgietrip uitvoeren:, het zingen van onze populaire slaapliederen.
Terwijl mijn kleindochters gewillig onder hun dekbedden kropen, zette ik in: “De maan, de maan, de maan(3 x ), de maan (3 x) , de maan (3 x) is rond. Hij heeft twee ogen en een mond, Daar kijkt hij mee door ieder raam, of kinderen zoet naar bed toe gaan! Liedeldiedel dom, liedeldiedel dom!´
Ze zongen niet mee. Ze luisterden beleefd naar hun maffe oma, die zich op de overloop stond uit te sloven in een verkeerde en gepasseerde levensfase van haar kleindochters. Ik voelde mij erg raar. Overbodig. Zoiets. En dan te denken dat dit de laatste twee jonkies waren in de familie Wat rest mij?
Een achterkleinkind misschien?