Column 8 juni 2016


Redactie AD
Titel: We hebben allemaal rood bloed.

Mijn nieuwsgierigheid wordt voortdurend klaar wakker gehouden door de oprispingen in het publieke debat over racisme van verschillende mensen in de verschillende media. De nacht is mijn biotoop, wanneer het gaat om het neerslaan van mijn gedachten: het is lekker rustig en de herhalingen van de nieuwsuitzendingen en bijvoorbeeld het programma ´Buitenhof” geven de gelegenheid wat kalmer te reflecteren op wat ik hoor. Professor Gloria Wekker heeft het boek “Witte onschuld” geschreven, waarin zij onze reacties op bijvoorbeeld het racismedebat analyseert , die volgens haar worden bepaald door ons cultureel geheugen. Ik bepaal mij op mijn eigen aanvaringen met dat racisme, vanaf het ogenblik dat ik als kind in de oorlog een razzia op joodse mannen, samen met een onderduiker, doorstond in een badhokje van Pesie,s Zwembad in Amersfoort. Ook werd ik gebruikt om op de fiets onderduikers naar nieuwe adressen te begeleiden. “Een meisje met strik in het haar was de beste camouflage voor onderduikers”, zo vond mijn dappere moeder. Veel later in mijn leven beschreef ik in de eerste jeugdserie “De Pomp” de vanzelfsprekende houding van heterovrouwen naar een homostel, waarin ik naar goed moralistisch gebruik van het hard spiegelen van jezelf en daarmee het publiek, geleerd in het cabaret van Wim Kan, Jaap van der Merwe en Guus Vleugel,s Lurelei, de heterovouwen een komisch blauwtje liet lopen, als straf voor hun vanzelfsprekende en arrogante clichéhouding over homo- en heterosexualiteit binnen de maatstaven van kinderen.
Later schreef ik voor de KRO de jeugdserie “De Band”. Die muziekband met de heftige naam I.T.M. welke letters stonden voor “Its,s to much!”, bestond uit een lichtgetinte Surinaamse jongen, een half-Chinees meisje, een donkere Antilliaanse jongen, een witte student Europese wetenschappen en twee witte muziekstudenten, een mooi gekleurd tableau waarbinnen de toen in het publieke debat voortdurend actuele integratie van de zogenaamde “nieuwe Nederlander” geen enkel probleem vormde: deze jonkies bedreven onbekommerd en niet geterroriseerd door kleur- en/of etnische verschillen enthousiast de liefde met elkaar. De spelers wisselden onderling ook veel informatie over hun achtergrond uit. Zo vertelde onze Surinaamse drummer hoe er in zijn thuisland heel veel discriminatie werd bedreven binnen onderlinge kleurverschillen: hoe donkerder, hoe lager in de nationale kleur-pikorde!
Een vrouwelijk familielid liep tegen allerlei heftige verbale botsingen met potentiële hospita,s op, toen zij met haar half Surinaamse geliefde probeerde een kamer te huren. Zo verwierf zij heel wat inzicht in de tolerantie van haar landgenoten.
De Antilliaanse jongen speelde in De Band een leerlingverpleger op de vrouwenzaal in een ziekenhuis. Een vrouwelijke patiënt riep hem woedend toe: “Ik wil door jou niet gewassen worden!”. Waarop haar bed-buurvrouw vrolijk riep: “Mens! Stel je niet aan! We hebben toch allemaal rood bloed!”
Voor mij is met die door een gewone vrouw krachtig ge-uitte waarheid in de jeugdserie de kern van dat hele racismedebat duidelijk gemaakt. Zo eenvoudig is het. Hiermee kunnen wij alle gruwelijke mensonterende en beschamende oprispingen, op twitter en facebook, in de geschreven en visuele media, afdoende naar de vuilcontainer verwijzen. De wetenschap dat wij allemaal rood bloed hebben, is voor mij de beste gemene deler in het racismedebat die je kunt bedenken.
Behalve wanneer je bloedarmoede hebt!