Redactie AD
Titel: De zeventig mooiste mannen van Nederland.
Toegegeven; in Zeeland wonen ook prachtige kerels, evenals in Rotterdam en dan sla ik er waarschijnlijk wel een paar over…Maar wat hier in Kalenberg in de Weerribben en de Wieden rondloopt..aan rietsnijders wel te verstaan, dat zag fotograaf Susan Oosterlaar ook toen ze acht jaar geleden in Kalenberg ging wonen. Gretig, met haar fototoestel in de aanslag dook ze de rietvelden in en legde al die prachtige koppen vast. Koppen die moeiteloos kunnen concurreren met de mannenhoofden op de schilderijen van Rembrandt en Frans Hals…mannen aan het werk in het gouden riet, dat ooit het beste ter wereld werd genoemd.
Maar naast al die heerlijke mannen. bezig het riet te snijden, en hun gepassioneerde verhalen over wat dat werk in het riet voor hen betekent, moeten die foto,s wél worden voorzien van de woorden die het verhaal vertellen van dit bijzondere door mensenhanden geschapen gebied. Ook Aletta Jongschaap, architect en geboren en getogen in Kalenberg werd gretig, hoefde geen seconde te aarzelen toen Susan haar vroeg het tekstgedeelte voor haar rekening te nemen en zo ontstond het boek “RIET”! In dit boek heeft Aletta de geschiedenis van het moerasgebied vanuit haar grote kennis secuur vastgelegd, waarmee ze de magnifieke foto.s van Susan Oosterlaar ondersteund.
De rietcultuur is nog betrekkelijk jong. Toen aan het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw de turf opraakte, zijn de bewoners van het gebied overgestapt op het riet. Was de turf onder de voeten van de bewoners jarenlang de voornaamste bron van bestaan, nu bleek werken met en in het riet een geweldige manier om je brood te verdienen! Aletta beschrijft niet alleen het in de dertiende eeuw ontstaan van het dorp Kalenberg, ze gaat ook in op de diepe emoties die de rietsnijders voelen bij hun werk. Zij weet waarover zij spreekt: als enige vrouw en zogenaamde Zaterdagsnijder is zij ook de mens, die alles waar ze mee bezig is uit haar handen laat vallen, wanneer het riet gesneden, gebundeld en “gekamd” moet worden. Dat kammen heet ook wel “sloeken”.
Ik heb het sinds 1968 voor de tweede keer van dichtbij mogen meemaken, hoe het klinkt wanneer je huis met nieuw riet wordt gedekt. Ik praat zelf een soort “Overiesels” koeterwaals nep-taaltje, als ik wil meepraten met de jongens op het dak. Maar wanneer ze samen praten in de diep oer-oude Saksiese taal waarin ze met elkaar communiceren, dan is het voor mij of ze Russisch spreken.
Alle zeventig rietsnijders vertellen in dit boek in kort bestek over hun werk. En allemaal, zowel de zaterdagsnijders als de voltijdsnijders, is de grootste gemene deler waarop ze voor dit werk kiezen: “Vrijheid!” Dat is het gen, dat de mannen hier met de moedermelk meekrijgen
. Boele Jacob Postma, groot kenner van het werk en de streek, helaas gestorven voor het boek klaar was ( 1936 – 2013), aan wie “RIET ” is opgedragen, zei hierover:
“Ik heb nog geen dag gehad dat ik dit werk met tegenzin deed. Met je bootje de natuur in, van niets en niemand afhankelijk zijn. Ik ben er mee grootgebracht, met al die ruimte om me heen, mij krijgen ze die natuur niet uit, met geen stok!’
De Weerribben, prachtig gebied, prachtig boek, prachtig voorwoord, prachtige presentatie, moar zo drok, snel met ’t Rietboek in de fietstasse d’r vandeur, de Weerribb’n weer in……