Column 7 december 2015


Redactie AD
Titel: mijn eigen potje mosterd na de maaltijd.

Ziezo. Na alle zin en onzin die er over het fenomeen “zwarte piet” in de media is uitgemolken , kom ik met een paar ervaringen, waaraan iedereen zijn eigen oordeel kan slijpen.
In 1998 interviewde ik voor mijn inter-generationeel “Oma en Opaboek” op Curacao grootmoeder en schrijfster Sonia Garmers over haar grootmoeder Emerancia Macares, roepnaam Jaja. Haar familie spreekt nog steeds met respect, ontzag en warme genegenheid over deze familiemoeder, kleinkind van een slavin. Sonia Garmers: “Zij heeft dertig jaar, tot haar dood, bij mij gewoond. Ze was heel lang en slank, gitzwart van huid. Ze heeft bij alle rijke families op het eiland gekookt .Tijdens ruzies riep ze nogal eens: “Weet jullie wat er in 1863 werd afgeschaft? De slavernij! En ik ben een slaaf in dit huis!” Ze had recht van spreken, ze had het vrijheidsbriefje van haar moeder in haar bezit!” Een van de achterkleindochters van Jaja, Norine Garmers, schreef een verhandeling over de sociale en economische achtergrond van de Curacaose slavenopstanden. Daarin komt ook een passage over Jaja voor, waaruit blijkt wat een oergrootmoeder deze vrouw is geweest. “In 1863 werd de slavernij afgeschaft. Deze ontwikkeling en soortgelijke ontwikkelingen elders sterken mij in mijn overtuiging dat ooit nu nog bestaande vormen van slavernij zullen verdwijnen. Maar het meest geïnspireerd in mijn geloof in verdere emancipatie van de afstammelingen van slaven die nu staatsburger van het Koninkrijk der Nederlanden zijn, ben ik door de nagedachtenis aan mijn Jaja, mijn overgrootmoeder, in al haar eenvoud een toonbeeld van onverzettelijkheid en onverschrokkenheid.”
In Suriname sprak ik met mevrouw Dina Maatstaf, moeder van elf kinderen, grootmoeder van drieenveertig kleinkinderen en op het moment van het gesprek overgrootmoeder van 61 achterkleinkinderen: “Mijn eigen grootouders heb ik niet gekend. Mijn moeder kwam op haar twaalfde jaar van de plantage naar de stad, zij is nog slaaf geweest. Zij vertelde wel van angstige tijden, toen er op de plantage opstand kwam, branden, moorden en vechtpartijen….”
In de laat jaren negentig heb ik gegeten bij Rainieri Tallarigo, Italiaanse ambassadeur in Den Haag. Bij de voordeur van zijn particuliere residentie stond zo,n ouderwetse antieke zwarte houten pop met in zijn handen een blad, waarop je je kaartje kon leggen. Signor Tallarigo; “Wanneer ik hier Afrikaanse koningen en andere donkere mensen ontvang, laat ik die pop altijd even wit verven!”
De ambassadeur had een geestige blik op de westerse arrogantie. Uit zijn grap, waarin hij die harde omkering gebruikte, sprak ook zekere schaamte en door het gebruik hiervan gaf hij ook blijk van inzicht hoe achterhaald dat kijken naar het verschil in kleur in deze wereld is. En uit de verhalen van de Surinaamse en Curacaose grootmoeders blijkt ook hoe kort geleden nog maar de slavernij officieel is afgeschaft.
Zelf gebruikte ik in de jeugdserie “De Band” , waarin twee dames op de ziekenzaal het probleem van de acceptatie van de gekleurde mens behandelden. Een vrouw weigerde zich te laten wassen door een donkere verpleger. De andere dame riep woedend:”Mens, waar heb je het over! We hebben toch allemaal rood bloed!” Voor mij nog steeds de meest steekhoudende zekerheid in het debat over Zwarte Piet. Laat hem mooi langzaam verbleken!