Column 28 december 2015


Redactie AD
Titel: slechte tijden.

Op mijn laptop bezig met de column voor morgenochtend word ik voortdurend afgeleid door Pierre Bokma en collega,s die op de televisie achter mijn rug meesterlijk bezig zijn de problemen van de banken en hun klanten de huiskamer in te slingeren. We zien Bokma zwaar gebukt gaan onder de onomkeerbaarheid van zijn financiële neergang, Jort Kelder legt tussen de bedrijven van alles en nog wat uit, ik ben te druk met de column, ik krijg niet alles helder van wat er zich achter mijn rug op de buis afspeelt…
Dan dringt zich in mijn hoofd een beeld uit mijn verleden, mijn vroege jeugd naar voren. Mijn moeder, begenadigd optimist met een ongelofelijk vertrouwen in haar financiële toekomst, maar nu net als Pierre Bokma wel geconfronteerd met een tekort in haar liquide middelen (waarschijnlijk veroorzaakt door het chronische gat in haar hand), zit onder de tafel. Zojuist ging de deurbel.
MIjn moeder was boven in de slaapkamer, een snelle blik door het raam leerde haar dat de kruidenier voor de deur stond, de man die al geruime tijd de boodschappen voor haar op de rekening schreef. Zij sjeesde de trap af, schoot de huiskamer in en dook onder de tafel.
Weer klonk de bel. Stilte. Mijn moeder verroerde zich niet. De bel klonk nu luid en dringend.
“Ga jij eens zeggen dat ik niet thuis ben!”, siste mijn moeder mij toe vanuit haar schuilplaats.
Dat was ik gewend, dit was niet de eerste keer dat ik haar leugentje om bestwil moest doorgeven. Schoorvoetend, mijn pop stevig vastklemmend onder mijn arm slofte ik naar de voordeur. Wéér de bel, kwaadaardig en boos, vlak boven mijn hoofd. Ik opende de deur op een kier.
“Mijn moeder is niet thuis”, zei ik zacht, nog voor de man iets kon zeggen. Ik sloot vlug de deur, bang dat hij mij opzij zou duwen en zelf zou gaan kijken of ik wel de waarheid sprak. Ik sloop terug naar de kamer, waar mijn moeder nog steeds onder de tafel zat.
“Zei hij nog wat?”, fluisterde ze.
Voor ik kans kreeg iets te zeggen werd er op de tuindeuren gebonkt. De man was door de poort achterom gelopen en stond nu woedend schreeuwend met zijn vuist te zwaaien voor de glazen deuren die toegang gaven tot onze kleine tuin. Mijn moeder zwaaide vriendelijk naar hem, of het de gewoonste zaak van de wereld was dat ze onder de tafel zat. Ze wuifde, koninklijk, knikkend met haar hoofd.
“Je bent wél thuis’, krijste hij. “Mij bedonder je niet! Je moet me betalen. Er staat al meer dan drie maanden een rekening. Ik moet ook leven!”
Hier stagneert mijn vroege kinderherinnering. Er was altijd gedoe over geld. Mijn gescheiden moeder hield pension om haar magere alimentatie aan te vullen. Maar ze kookte zo lekker voor haar gasten, dat ze nooit een cent overhield…
Op een dag besloot zij onze piano te verkopen om haar voortdurende schuldenlast wat te verlichten. Maar veertien dagen nadat onze trouwe Zimmermann het huis uitgesjouwd werd, huurde ze al een nieuwe piano. Ze kon niet zonder, ze zong iedere dag, zichzelf begeleidend.
Op de televisie achter mij zakt Pierre Bokma, toegelicht door Jort Kelder, door zijn financiële ijs, daarbij flink geholpen door de hardvochtige banken.