Column 16 november 2015


Redactie AD
Titel:hoe moeten we het tij keren?

In slaap gevallen tijdens kijken naar de herhaling van het televisieprogramma van Jeroen Pauw, wakker geschrokken en op de nog steeds aanstaande televisie geconfronteerd met de horror van de gebeurtenissen in Parijs.
Ik leef alleen, meestal deel ik onverwacht nieuws telefonisch met mijn vrienden en familieleden, maar op dit nachtelijk uur durf ik niemand meer te bellen. Ik blijf aan buis en radio gekluisterd bij gebrek aan de levende stemmen van vrienden en kinderen…ik zout mijn grote behoefte aan het delen van mijn emoties op tot de volgende dag. Ik ril af en toe een beetje, de beelden van de aanslag refereren voor mij onherroepelijk aan mijn herinnering aan het bombardement op Rotterdam in 1940, waar ik vier dagen lang bij ieder luchtalarm met de boven- en onderburen onder aan de trap in het huis van mijn grootmoeder van vaderskant in de Taborstraat in Rotterdam moest schuilen voor de bommen en granaten van de moffen. Tot de finale op de veertiende mei. Er viel een brandbom op oma,s huis. Een Nederlandse soldaat met een helm op kwam ons redden. Hij tilde mijn kleine broertje op zijn arm, mijn moeder, met haar koffertje met spullen van waarde en mij aan haar andere hand volgden hem, struikelend over stukken puin. In het kapotte huis aan de overkant hing een man halverwege te kermen. De soldaat bracht ons naar de Lusthofstraat, waar een vrachtauto op ons en andere vluchtelingen wachtte. Tot mijn grote kinderontsteltenis zag ik daar een winkel vol dozen flikken en een schoenenwinkel, met kapotte ruiten, waar mensen zakken vol spullen aan het roven waren. Die herinnering heb ik scherp opgeslagen in mijn kinderbrein: “Ze moeten vluchten! Ze kunnen een bom op hun kop krijgen!”
Zo reden we de stad uit en werden ondergebracht in een boerderij. Ik stond bij het raam, kwam nét met mijn hoofd boven de vensterbank uit om te kijken naar de vuurgloed van de brandende stad met daarin een bloedrode ondergaande zon. Voor de rest van mijn lange leven komt die herinnering als een repeterend geweer terug bij heftige oorlogsogenblikken. Bij het bezoek aan een oorlogsmuseum bij Ieperen in België, ben ik snikkend weggelopen toen er gierende bommenwerpers het beeld invlogen..onverdragelijk…
Toen het dag werd probeerde ik te bellen met mijn jongste kleinzoon, achttien jaar oud en net begonnen met zijn studie. Hij is gelukkig al wakker:
“Wat heb jij gedaan toen je het hoorde?”
“Ik ben gaan smss,en met m,n vrienden. We vonden het allemaal vreselijk!”
Op de radio vertelt Marc Chavannes, hoe in Parijs de mensen hun deuren openzetten, hun codenummers op een briefje schreven zodat je kon binnenkomen. Mensen gingen bij elkaar schuilen, om te praten en gezamenlijk te drinken, in grote behoefte aan saamhorigheid.
En wat mij maar voortdurend bezighoud is de gedachte, hoe het toch zover kan komen in de koppen van die jonge mannen, dat ze besluiten een bom met springlading op hun lichaam te binden en met inzet van hun eigen veelbelovende leven dood en verderf te zaaien onder zoveel mogelijk medemensen. Welk hoger doel dienen ze hier mee? En ik denk aan de toekomst van mijn kleinkinderen, die vol geestdrift en hoop aan hun studie zijn begonnen.. Allemaal hebben ze een betere wereld in hun hoofd.
Hoe moeten we het tij keren?