Column 23 februari 2015


Redactie AD
Titel: Rook in de ribben.

Vroeg naar bed. Gisteren tot half vijf in de ochtend geschreven, meegesleept door mijn onderwerp, hoogste tijd om maar weer eens een nachtje ongestoord en lang te slapen. Geeuwend check ik de keukendeur, draai de verwarming laag, zet het raam op een kier. Om kwart voor tien is het huis donker. Buiten kwaakt een eenzame eend. Ik slaap meteen.
Om wakker te schrikken van een ijselijk gillend geluid: het brandalarm gaat af. Ik schiet overeind, knip de lamp naast mijn bed aan. De kamer staat vol rook! Het is kwart over elf, ik heb nog geen uur geslapen! Waar is de telefoon? Hier…Terwijl ik 112 bel, schiet ik mijn pantoffels aan. Er wordt meteen opgenomen. “Mijn brandalarm gaat af!”
“Wij verbinden U door met de brandweer!”
Een geruststellende stem: “U moet ogenblikkelijk naar buiten gaan. Meteen!”
Ik schiet met blote benen in mijn winterlaarzen, trek een trui over mijn nachtpon, ijsmuts over de oren…..M,n tas met paspoort, rijbewijs, pinpas, bril… ik ontsluit de keukendeur en daar sta ik aan de rand van het water in de donkere nacht. Het vriest weer, de leuning van het bruggetje is glad. De lucht is nog vol rook….deze weken werd het riet geoogst, de resten bladriet werden daarna in grote hopen verbrand…een traditie sinds de middeleeuwen. De mist hangt laag over het land. De rook dringt door alle kieren en gaten van je huis. Ondanks de druppel Chanel nr. 19, die ik als tegengas achter mijn oren spuit, ruik ik sterk naar rookworst!
Ah! Daar is de brandweer. Binnen is het brandalarm niet tot bedaren te krijgen, buiten loeien de sirenes. Groot alarm! Twee wagens stormen het dorp in. Daar ik aan de kant van de gracht woon, waar je slechts te voet kan komen, komen ze over de loopbrug met waterslangen, die op de kar van Gerard D. over het smalle pad naar mijn huis worden gereden. Over het water nadert de brandweerboot, met een pomp voor het water uit de Kalenbergergracht. De brandweermannen, onherkenbaar in hun uniform met zware helm rennen het huis binnen, op zoek naar de vlammen. Maar er zijn geen vlammen, er is alleen maar vieze dikke rook…Alle ramen gaan nu open.
“Herken je me niet? Ik heb vorig jaar nog die ooievaars in je tuin gered?”, zegt de aanvoerder van de Oldemarker ploeg. Er komt een delegatie hulpvaardige mannen uit het dorp: “Voor als er gesjouwd moet worden!” Ik kan ze wel knuffelen, de gemeenschapszin is hier groot. Henk, het brandweeropperhoofd van ‘Steenwijk: “Je mag wel blij zijn met dat rookalarm, anders was je morgenochtend niet meer wakker geworden in je bedje. Koolmonoxide! Ik ga een hotel voor je zoeken. Je mag daar vannacht niet meer slapen!”
“Niks daarvan, ze kan bij mij slapen”, mijn buurvrouw vriendin klinkt gedecideerd. “Ik heb de elektrische deken al voor je aangezet!” Nadat ik met de verzekeringsheer een aantal vragen heb doorgenomen, eindig ik deze bizarre nacht in het lekker warme bed van mijn zorgzame buurvrouw, mijn hoofd vol dankbaarheid voor de goede zorg van brandweer en dorpsgenoten.

De volgende dag komt een vriendelijke heer van “Corocor”, de club die de nazorg regelt, twee luchtverstuivers neerzetten, die een krachtige geur van aftershave rondblazen. “Dat is om de rooklucht te maskeren!” Ik ben na de nacht op de elektrische deken van mijn buurvrouw wel weer van de ergste schrik bekomen en maak koffie. “Morgen ga ik met mijn band naar een concours in Moskou”., vertelt nazorger Roelof boven zijn dampende kop. “Wat voor soort muziek?”, vraag ik stinknieuwsgierig. “Herrie! Soort garagerock!” “Leuk!”, roep ik, moeder van twee muzikanten. “Wat speel jij?”
“Ik ben de drummer!” “En hoe heet je band?”, mijn nieuwsgierigheid kent geen grenzen. “Stoma!” Vervolgens maakt hij mijn kachel zo schoon, zo proper, als ie nog nooit is geweest. Met “Stoma” naar Moskou, het leven neemt soms de vreemdste afslagen! En ik ben zo vreselijk blij, dat ik nog leef!