Column 2 februari 2015


Redactie AD
Titel: Het verleden mept terug.

Het was zo,n een week waarin de bruggen naar het verleden weer werden bewandeld. Het begon met het verbijsterd kijken naar de documentaire film over het getto van Warschau, ruim twee uur onafgebroken toeschouwer zijn in wereld van de in de val gelopen joden, waarvan je als kijker wist hoe het zou aflopen. Wat bewoog de Duitsers in 1942 om deze gruwel vast te leggen, voor welk nageslacht…? Daarna de verwarde jongeman, die ons de stuipen op het lijf joeg door met een neppistool de televisiestudio binnen te dringen, waardoor de associaties met de kortgeleden terreuraanslagen onze fantasie op hol deden slaan.
Vervolgens bracht het nieuws ons voortdurend verslagen van schietpartijen, het leek of iedereen triggerhappy was geworden. Om dan Zondagochtend in het radioprogramma Onvoltooid Verleden Tijd de hongerwinter nog maar weer eens grondig te memoreren, terwijl we kort daarvoor ook per radio mochten vernemen dat wij de helft van ons voedsel wéggooien. Gestimuleerd door het mistige treurige dooiweer galoppeerden mijn herinneringen aan de honger winter mijn hersenpan weer in. Hoe mijn moeder, twee jaar jonger broertje en ik met elkaar in één bed lagen, kolen en briketten op, ook de boom die mijn nog maar 42 kilo wegende moeder in het plantsoen had weten te kappen was al in de kachel verdwenen…
,s Avonds bracht iemand een roggebrood – voor 35 gulden had mijn moeder dat op de zwarte markt besteld. We hadden zo,n honger, dat ze het zwarte brood in drie hompen sneed, zodat wij alle drie onze homp in eigen tempo naar binnen konden schrokken.
Met een hele troep uitgehongerde kinderen stonden we rond het middaguur bij de kleuterschool op de Beekensteinse laan te wachten tot de daar ingekwartierde moffen hadden gegeten en hun gamellen gingen omspoelen bij de kraan in de keuken. Wij stonden daar te hunkeren op hun overgebleven resten, die ze in onze uitgestoken pannetjes stortten…en dan naar huis rennen! In het gebouw van de Mulo werd het brood voor de soldaten met paard en wagen opgehaald. Met die hele troep kinderen erachter aan en dan proberen zo.n zure grote kuch eraf te pikken.
Zo lukte het mij eens een wit brood van zo,n kar te jatten, zo,n gevlochten wit brood, bestemd voor de officieren. Ik rende weg, het heerlijke brood tegen me aan gedrukt. Maar de koetsier had het zien gebeuren, sprong van de kar en rende mij achterna. Toen hij me inhaalde, sloeg hij me keihard met zijn paardenzweep over mijn handen, ik liet het brood vallen en droop jankend af.
De scholen waren die laatste oorlogswinter gesloten en wij waren gewoon een kleine kinder-roversbende, hadden altijd een zak bij ons om de dingen die we van die karren afhaalden, in op te bergen. Dat kon van alles zijn: witte of rode kolen, de dikke kuchen, briketten…Eenmaal hadden we buitensporig geluk. In de bezette Mulo was een grote hoeveelheid Edammer kazen opgeslagen. Een van de jongens had een raam geforceerd, was naar binnen geklommen en gaf de kazen dóór aan ons, die buiten klaar stonden. Buiten adem kwam ik er mee thuis.
Ik zal nooit het gezicht van mijn moeder vergeten, toen haar twaalfjarige dochter apetrots met een grote gele kaas thuiskwam!